Middelen van bestaan
Landbouw was in vroeger dagen hand- en paardenwerk. Uit boedelrekeningen blijkt, dat grote boerderijen vaak meer dan tien paarden aan het werk hadden. Het is dus niet verwonderlijk dat er in Geervliet doorgaans twee, soms drie smeden actief waren.
Het Kohier der Huizen van 1597 vermeldt verder de gebruikelijke handwerkslieden en een overmatig aantal tapperijen. Waar veel armoede heerst wordt paradoxaal genoeg ook veel gedronken. Aan de overheid gerelateerde functies als nachtwaker, turftonder, schoolmeester, koster, chirurgijn, bode, sluiswachter, omroeper en asman leverden per stuk geen bestaan op en werden dus in soms merkwaardige combinaties vervuld. Zelfs functies als burgemeester, stadsontvanger of secretaris werden doorgaans als nevenactiviteit uitgeoefend. In de zeventiende eeuw waren de Geervlietse burgemeesters boeren en maakte de secretaris voor het schrijfwerk een hoekje van zijn kleermakerstafel vrij. Het merendeel van de bevolking verdiende de kost als landarbeider, vaak als dagloner. ‘Onder de Meijboom’, rond een kastanjeboom op een pleintje dat men nu met veronachtzaming van een eeuwenoud stadsrecht Dorpsplein noemt, kwamen tot aan de Tweede Wereldoorlog toe in de vroege ochtend de arbeiders bijeen, in de hoop door de meesterknecht van een van de boeren te worden uitverkoren voor weer een dag werk en dus inkomsten. Voor de gelukkigen volgde een lange dag van hard werken, zoals het handmatig wieden, waarbij men na enkele uren werk zowaar enkele minuten mocht ‘opzien’. In de winter waren veel gezinnen afhankelijk van diaconie en burgerlijk armbestuur.
Een welkome aanvulling op de werkgelegenheid vormde een grutterij , in 1702 als rosmolen gestart in de Kerkstraat. Latere eigenaren gingen over op stoomkracht en de eerste elektrische aansluiting in Geervliet gold ook weer de grutterij, toen al uitgebreid met een afdeling die peulvruchten verwerkte. Latere hoogbouw ontsierde het silhouet van Geervliet en in de fabriek, door de plaatselijke overheid tenslotte alleen nog maar gedoogd, werd niet meer geïnvesteerd. Sloop volgde in 1985; ter plekke werd de enige nieuwbouw binnen de oude kern gerealiseerd. Inmiddels zijn ook de boerenbedrijven naar buiten de kom verbannen en vindt de bevolking voornamelijk werk in de industriegebieden van Botlek en Europoort. Tussen 1950 en 1960 vond al kleinschalige nieuwbouw plaats. Rond 1970 werd naar Geervlietse begrippen grootschalige woningbouw uitgevoerd, geheel buiten de oude kern. Verdere nieuwbouw was daarna vele jaren onmogelijk in verband met zoneringsbepalingen met betrekking tot geluidsoverlast van de aanpalende industrie van Botlek en Europoort.