
Verlanding van de Bernisse

Voornaamste oorzaak van het verval van wat in de wandeling bijna idyllisch ‘het stedeke Geervliet’ werd genoemd was de snelle verlanding van de Bernisse. Veranderingen in de natuurlijke loop van vele watergangen in dit gebied deden de breedte van deze eens zo machtige stroom vooral aan de Geervlietse kant (in de binnenbocht) snel afnemen.
Polders als Oud- en Nieuw Hoenderhoek, Tolland, Guldeland, Rammeland en Noordeland worden terecht als Bernissepolders aangeduid. Landhonger van de zijde van de agrariërs speelde bij deze inpolderingen uiteraard ook een rol. De scheepvaart zocht zich inmiddels nieuwe wegen. Al in 1552 werd een wachthuis van de Geervlietse tol geopend aan het Spui bij Hekelingen, waar al gauw het honderdvoudige aan tol werd binnengehaald van wat er in Geervliet nog te innen viel. De haven moest inmiddels om nog verbinding met het buitenwater te houden steeds worden verlengd en de getijden, die de haven op diepte moesten houden, verloren zo hun effect. De kosten van de vele baggerwerkzaamheden, in die tijd nog allemaal handwerk, werden hoger dan de baten van de haven. In 1602 was de Bernisse zo smal geworden dat het veer uit de vaart werd genomen en tussen Geervliet en het Voornse Heenvliet een brug werd gelegd.
Een brugtol moest het verloren gaan van het oude veerrecht compenseren. Geervliet, ooit voorbestemd om een handelsstad van betekenis te worden, werd een puur agrarische gemeenschap. Stadsboerderijen ontstonden o.a. langs Tolstraat en Kerkstraat, met het huis aan de straat en de bedrijfsruimte langs de Achterweg, nu Schoolstraat geheten. Ook aan de havenzijde, waar geen behoefte meer was aan kaderuimte, werd gebouwd, wat kleinschaliger dan langs de buitenzijde van de Tolstraat.
Als om het vergaan van de oude glorie definitief af te maken verwoestte in 1743 een grote brand tientallen huizen en schuren, die goeddeels op de oude funderingen werden herbouwd.