Stadszegel van Geervliet ten tijde van Jacob van Gaesbeek (overl. 1459), de laatste heer van Putten.
Stadsrecht
Tegen het eind van de 14de eeuw waren de heren van Putten edelen wier voormoeder weliswaar Putten als erfdeel aanbracht, maar die niet meer op hun Geervlietse Hof woonden. Bestuurlijke zaken werden overgelaten aan een ruwaard en zelfs deze functionaris woonde op de duur niet meer op het slot, maar liet zich op zijn beurt vervangen door een stadhouder. Sweder van Abcoude verleende in 1381 aan Geervliet een stadsrecht, dat voornamelijk tot doel had de handel te beschermen en dus te bevorderen, niet in de laatste plaats ter vermeerdering van het aandeel in de omzet dat aan de heer zelf toekwam.
Onder Jacob van Gaesbeek, Sweders zoon en opvolger, kreeg de nieuwbakken stad een ommuring en vier poorten: Landpoort, Tolpoort, Kalkpoort en Guldenpoort. De laatste was al vóór 1537 verdwenen, de Kalkpoort werd in 1651 voor het laatst vermeld, de Landpoort werd in 1746 gesloopt en tenminste een deel van de Tolpoort hield het vol tot 1851. In dat jaar wordt althans door de gemeenteraad gesproken over het slopen van de laatste resten, die in ieder geval nog een soort gevangenis moeten hebben bevat, want men maakt er zich zorgen over waar men dan met eventuele arrestanten heen moet. Sinds in 2018 een tekening van de Tolpoort van de hand van Roelant Roghman op een veiling opdook, weten we althans van die poort hoe die er uit zag.
De poorten zullen zeker van eenvoudiger makelij zijn geweest dan het trotse stadszegel suggereert. De stadsmuren (overigens blijkens onderzoek van de nog aanwezige fundering het formaat van een flinke tuinmuur niet overschrijdend) moesten door aanwonenden onderhouden worden, een vorm van privatisering die niet bepaald bevorderlijk bleek voor hun behoud. De stenen, ooit ter plekke in een veldoven gebakken op een stuk land dat nog eeuwen Steenplaats zou heten, verdwenen voor hergebruik in de Geervlietse huizen. Een ander stedelijk statussymbool was het gasthuis, dat in 1346 door Beatrijs van Putten, Nicolaas’ oudste dochter, werd gesticht ter hoogte van de uitwateringssluis tussen polder en haven. Het moest dienen als onderdak voor armlastige passanten en eventueel tot huisvesting van de eigen armen. Een inpandig kapelletje werd vanuit de parochiekerk bediend. Anders dan in vele steden kreeg het gasthuis later niet de functie van ziekenhuis maar kwam, blijkens een eerste vermelding in 1516, in gebruik als stadhuis.
Het Hof of Slot van Putten diende tot de Franse tijd als onderdak voor de Hoge Vierschaar van Putten. Met de invoering van de nieuwe indeling in kantons en arrondissementen verviel de functie van het oude landgerecht en daarmee die van het gebouw. Het werd in 1819 door Domeinen verkocht en rond de tijd van invoering van het kadaster stukje voor beetje gesloopt. We vinden de restanten nog aangegeven op de kadastrale minuutkaart van Geervliet. Wapenborden en schoorsteenstukken uit de rechtzaal werden naar het stadhuis overgebracht en zijn nog altijd te bewonderen in de raadzaal. Deze vroegere ‘gemeenelandskamer’ werd in 1632/34 op kosten van het dijkcollege van de Ring van Putten als etage op het oude gasthuis gebouwd om te dienen als vergaderruimte, met een eigen toegang via een bordes. Na de gemeentelijke herindeling van 1980 bleef het stadhuis nog enkele jaren in gebruik voor een secretarieafdeling. Na de bouw van een nieuw gemeentehuis voor Bernisse in Abbenbroek wordt er in de voormalige raadzaal nog altijd getrouwd.