Beknopte geschiedenis van Geervliet
De oude kern Geervliet is ontstaan bij de grafelijke tol, die in 1195 door de keizer werd bevestigd. Van iedere scheepsvracht die op de Bernisse passeerde, moest in die tijd een deel van de lading worden afgestaan, goedschiks of kwaadschiks. Later werd dit een betaling in klinkende munt, naar de waarde van de vracht. Een ander gedeelte van het dorp kwam tot ontwikkeling rond de aan Onze Lieve Vrouw toegewijde kerk. De nederzetting lag nabij de Bernisse, een zeearm aan de Maasmond. Zij was een belangrijke route voor de handel tussen Holland en Zeeland en groeide uit tot havenplaats met levendige handel.
Vanuit Geervliet werd vanaf het begin van de 14de eeuw het Land van Putten bestuurd. De Heren van Putten resideerden op het kort na 1832 afgebroken Hof of Kasteel, waar ook recht werd gesproken in de vierschaar. In 1308 verbonden Heer Nicolaas III van Putten en zijn gemalin Aleida van Strijen aan de kerk een kapittel. Dit was een groep geestelijken die het etmaal rond voor het zielenheil van de stichters moesten bidden. Hun dochter, Vrouwe Beatrijs, stichtte in 1346 een gasthuis met kapel, het latere stadhuis. Sweder, Heer van Abcoude en Gaesbeek, verleende op 4 april 1381 stadsrecht aan Geervliet, dat vervolgens werd omgeven door een stadsmuur met vier poorten en enkele torens. Op de enig behouden muurtoren verrees in 1383 een windkorenmolen, de vroegste voorganger van de huidige molen.
Vooral na de verlanding van de Bernisse in de 16de eeuw, zette het reeds begonnen verval van Geervliet verder door. Het stadje bezit nog enkele zeer bezienswaardige monumenten, ondanks de brand van 29 mei 1743, die een aanzienlijk deel van de bebouwing verwoestte. De uit kunsthistorisch en geschiedkundig oogpunt van belang zijnde oude kern geniet de status van beschermd stadsgezicht.